donderdag, mei 14, 2009

Libelle Zomerweek


























































Libelle Zomerweek, o wat erg!
Als ik ergens niet van hou dan zijn het mensenmassa’s. In het bijzonder vrouwenmassa’s. Mannenmassa’s ben ik gewend. Vind ik persoonlijk gezellig en relaxed. Mannen praten, doen zaken, drinken een biertje en vertellen een schuine grap. Vrouwen –hoe moet ik dat zeggen- gaan zo super op hun doel af. Of hysterisch uitgelaten, of zo vreselijk serieus.
Gisteren bezocht ik de Libelle Zomerweek om zo eens rond te kijken hoe onze Nederlandse telers hun verse producten promoten. En dat doen ze massaal, kan ik u zeggen. Tuinders doen hun gloeiende best om consumenten iets bij te brengen over hun teeltprestaties. Laten keer op keer zien hoe vers, hoe lekker en vooral hoe bijzonder groenten en fruit eigenlijk zijn.
Bijzonder? Nee, gewoon goed. Maar de dames van de Libelle Zomerweek zien helaas die kwaliteit niet altijd op de plaatsen waar zij hamsteren. Dus proberen tuinders die lange keten in te korten en zoeken het directe contact. Reuze dankbaar, hoorde ik gisteren. De dames gingen met tassen vol groenten en fruit huiswaarts.
Zelf hielp ik een tijd Jan Robben, die er zijn aardbeien aan de vrouw bracht. Gelukkig stond ik aan de goede kant van de toonbank, alwaar ik de zwermen Libelles langs zag zweven en me even kon onttrekken aan mijn massafobie. Uitpuilende bigshoppers bepaalden mijn uitzicht.
Is dit de definitie van de consument?, vroeg ik me af. Mij viel het op dat deze afspiegeling van de gemiddelde huisvrouw, over het algemeen jaren ouder dan Libelle ons wil doen geloven, eigenlijk alles te duur vindt. De aanpalende ‘kleinste soepfabriek’, verkocht geen pot. Wel wilden de dames proeven, proeven en proeven. Als het maar gratis was of minstens een koopje.
Dat het agf-paviljoen goede zaken deed, verbaasde me niet. Tasty Tom evenmin. Een prachtige, met tomaten bedrukte bigshopper met een trosje verse tomaten kostte er 1,99. Geen geld dus. Mijn mond zakte open, toen ik mijn weg banend naar de uitgang ook zo’n tas kocht. Ja, ja, ik zwichtte voor die mooie presentatie.
Ik ben echt blij dat dit soort evenementen niet de hoofdbron vormen voor mijn redactionele stukjes. De vakbeurzen liggen me een stuk beter.

Roos












































Rozenteler Marcel Boonekamp:
‘Het is nog moeilijk om een goede balans te vinden’

In de rozenteelt zijn er al enkele bedrijven die met semi gesloten teeltsystemen werken. Toch is klimaat regelen met nieuwe apparatuur voor iedere teler een kwestie van veel oude vaardigheden overboord gooien om helemaal opnieuw te beginnen. Marcel Boonekamp uit Bleiswijk vertelt over zijn eerste schreden op het pad van de geconditioneerde teelt.

Eén blik in de technische ruimte, de bedrijfsruimte en de kas van de familie Boonekamp in Bleiswijk maakt al duidelijk dat hier een bedrijf is neergezet dat klaar is voor de toekomst. Alle apparatuur voor de geconditioneerde teelt is aanwezig, zodat de rozentelers kunnen verwarmen en koelen met minimale ventilatie. Daardoor is het mogelijk de CO2 grotendeels binnen te houden op momenten dat collega telers al moeten gaan luchten. Ook kan het krijten tot een minimum worden beperkt, zodat het gewas het buitenlicht optimaal kan benutten. Pieken in de zomer opvangen, wil Marcel Boonekamp vooral. En dat is een vooruitstrevende gedachte in een tijd waarin het moeilijk is om een nieuw project van de grond te krijgen. Daar heb je een behoorlijke dosis lef voor nodig.

Kwaliteit en continuïteit
De familie Boonekamp, ouders Leo en Petra met hun zonen Marcel, Erik en René hadden al een bedrijf van 23.000 m2 in Bleiswijk. Tot 2003 teelden ze er tomaten, waarna ze over schakelden op grootbloemige rozen, ‘Grand Prix’. Afgelopen najaar bouwden ze een nieuw bedrijf van 40.000 m2 aan de Wilgenlei, waar nu ‘Grand Amore’ is gezet. Voor het bedrijf staat een ruime bedrijfsruimte waar de rozen van twee bedrijven worden gesorteerd en verpakt.
Marcel is glashelder over de keuze van de semi gesloten kas: “De voornaamste redenen zijn dat we ook in de zomer kwaliteit willen garanderen en continuïteit willen bieden. Natuurlijk streven we naar een meerproductie, maar daarover zijn we nog voorzichtig. We hebben vertrouwen in het semi gesloten kastype als de weg voor de toekomst.” Toch is hij ook voorzichtig over de genomen besluiten, omdat de ontwikkelingen op dit moment wel erg snel gaan en nieuwe apparatuur al snel is verouderd.

Goed dimensioneren
De rozentelers kozen Lek/Habo uit voor de uitvoering van het totale verwarming- en koelingssysteem, inclusief het watergeef- en bemestingssysteem. “We hebben verschillende bedrijven berekeningen laten maken, maar we hadden het meest vertrouwen in hun voorstel”, licht Boonekamp toe. In totaal werden voor de aquiver vier bronparen geslagen met een capaciteit van 240 m3 /uur totaal. Onder de kas zijn twee Klimrek buffers aangelegd met een gezamenlijke inhoud van 4.000 m3. Aad de Koning van Lek/habo: “Deze zijn voor de dagvoorraad van laagwaardige warmte en koude. Het is goedkoper deze buffers aan te leggen dan extra te boren. Goed dimensioneren van de installatie werkt kosten effectief. ”
Twee koeltorens koelen het retourwater van de warmtewisselaars in de winter terug, zodat de aquiver voldoende koel water bevat voor de zomer.
Het bedrijf heeft een WKK-installatie (Cummins) van 2 MW en een belichtinginstallatie met een vermogen van 190 µmol/m2 (±15.000 lux) in drie trappen schakelbaar.

Grote overschakeling
Het is een hele overschakeling van een conventioneel verwarmingssysteem naar een kas met warmtewisselaars voor koeling en verwarming. “Je moet gevoel krijgen bij dit systeem”, vindt Marcel, die toegeeft dat hij in het begin van de teelt nog een tijd alleen met buisverwarming heeft gewerkt en hinkte op twee gedachten. “Het gevoel is nu positief en ik durf nu met de warmtewisselaars verder te gaan.” Via het buisverwarmingsnet geeft hij nog een minimum buis onder in het gewas.
“Geconditioneerd telen is een genomen besluit”, vindt De Koning, die samen met zijn team van energiedeskundigen telers begeleidt bij het overschakelen. Hij vindt dat telers hun ‘oude’ gewoontes van klimaat regelen helemaal moeten loslaten en opnieuw moeten leren redeneren met hun nieuwe systeem. “Door ‘sleutelen’ ga je fouten maken. Uiteindelijk raak je steeds verder uit de pas.” Die controverse maakt hij regelmatig mee in zijn dagelijkse praktijk.

Boven of beneden
Veel discussie leverde de plaatsing van de warmtewisselaars op. Boven of beneden, was de vraag. Bij collega Gert Jan van der Weijden hangen ze boven en bij Porta Nova juist onder. Boonekamp koos voor plaatsing boven het gewas. Er hangt nu één warmtewisselaar per 80 m2, dus in totaal 500 kasten.
Onder het gewas kan het buizennet worden ingezet voor extra verwarming. De cultivar die Boonekamp teelt heeft knoppen die nogal gevoelig zijn voor hoge temperaturen, waardoor koele lucht op knophoogte is gewenst. “Verder heb ik gewoon het gevoel dat ze boven moeten hangen. Koude lucht gaat naar beneden”, meent hij. Aangezien er nog volop onderzoek gaande is naar de optimale temperatuurverdeling valt hierover nog geen duidelijke conclusie te trekken. In ieder geval is het mogelijk in het uiterste geval warmtewisselaars om te hangen als dat ooit nodig blijkt.
Het verwarmen met hetelucht is een nieuwe ervaring voor de rozentelers. De aandacht richt zich vooral op te veel luchtbeweging die van invloed is op de celstrekking. Daarom heeft Boonekamp ze voorlopig begrenst op 40-50% van de capaciteit. Op dat moment komt de buis erbij.

Koelen is moeilijk
De komende tijd gaat het er om spannen voor de rozentelers. Het verwarmen is tot nu toe goed verlopen, maar binnenkort moet ook de koeling aan. “Koelen is gewoon moeilijker dan verwarmen”, vindt Marcel. Het is gewoon moeilijk om een goede balans te vinden in zo’n korte periode. We hebben zo’n grote verandering doorgemaakt en we missen soms de tijd om het allemaal te leren.”

Terug verdienen
De grote vraag is hoe de rozentelers deze investering terug gaan verdienen. Volgens Aad de Koning moet je voor dit soort systemen een investeringsbedrag van 80 tot 100 euro per vierkante meter (exclusief 40% subsidie) neertellen. Boonekamp: “We hebben de terug verdien periode ruim genomen en rekenen op tien jaar. Het zou natuurlijk mooi zijn als het allemaal sneller gaat. Dit is vooral een jaar van uitproberen. We hebben in januari gepoot en zijn nu net in productie.” Hij verwacht dit eerste jaar wel wat problemen in de zomer. Met de kennis die hij daarmee op doet wil hij de teelttechniek verder bijschaven.
Uitdagend is het project zeker. “In tegenstelling tot een conventioneel verwarmingssysteem hebben we nu veel meer bronnen om te verwarmen en te koelen. Dat maakt ons dus meer flexibel. Daarentegen is het hele systeem ook meer gecompliceerd.”

Onder Glas, mei 2009

maandag, mei 11, 2009

Smaaktest



Kwaliteitsattitude

Afgelopen zaterdag nam ik voor het eerst deel aan een smaaktest. De organisatie was in handen van online community Foodlog.nl in samenwerking met Kasteel Groeneveld in Baarn, LNV en de Taskforce Multifunctionele Landbouw. Centraal stond de vraag of je het verschil tussen groot- en kleinschalige productie en oude en moderne technieken kunt proeven.
Ik schrijf zelf voornamelijk over de productiekant van de tuinbouw, dus dit was voor mij een nieuwe discipline. Leuk en nuttig, dat wel. Ik mocht proeven van ham, brood en kaas. En hoewel er nu een enorme discussie is ontketend of deze smaaktest nu wel of geen goed onderbouwd onderzoek is, vond ik mijn eigen bevindingen opmerkelijk en leerzaam. Ik wist zonder al te veel moeite alle ambachtelijk geproduceerde producten aan te wijzen. Kwestie van voorkeur. Het kleine meisje tegenover me deed dat ook heel handig.
De ham van Duke of Berkshire had mijn voorkeur. Maar tussen de ham van de Lidl en Albert Heijn lag ook een voortreffelijke ham van Ruitenburg, een ambachtsman die uitgegroeid is tot grote vlees- en vleeswarenfabriek.
De discussie na afloop van de proeverij spitste zich toe op wel of niet toepassen van technologie bij het bereiden van voedsel. Wat is nog ambachtelijk geproduceerd? De toehoorders waren het natuurlijk niet allemaal met elkaar eens. Wel sprong naar voren dat de menselijke factor in een technologisch proces heel belangrijk is. De kwaliteitsattitude is de norm.
Die lijn kan je eigenlijk ook doortrekken naar de tuinbouw, waar precies hetzelfde gebeurt. Technologie is daar onmisbaar. De hand van de tuinder ook.

Lees meer op foodlog.nl

zaterdag, mei 09, 2009

Zwaan












































Uitgeput in een visnetje

Achtendertig dagen heeft hij moeten waken, slapen, dromen. Eergisteren was het zover. Er zwemt een trotse vader door de sloot, de geen genade kent als er een eend of fuut nadert. Zijn vrouw begon ineens hele kleine geluidjes te maken. Op afstand zagen we hoe kleine donsjes de plaats in namen van eieren. Acht in totaal. Een uurtje later plonsde het jonge kroost al in de sloot, achter mamma aan. Zo ontzettend knap zit de natuur in elkaar.
Gisterenavond zag ik pa weer even langs alle auto’s in de straat gaan. Even kijken of hij zichzelf nog herkende in alle spiegels. Een pikje hier, wat flapperen daar.
Maar o, wat is die slootkant hoog. We hoorden zachtjes piepen in de sloot. Eén van de acht kon de klauterpartij niet volbrengen. Helemaal uitgeput ging het kleintje bijna onder.
Dat konden we niet goed aanzien. Vastbesloten de natuur een handje te helpen maakten we stilletjes de boot los om richting nest te drijven. Pa en ma zwaan waren direct alert. Pa vloog in de sloot, vleugels dreigend omhoog achter onze boot aan. We schepten het kleintje met een visnetje uit het water. Uitgeput bleef het hangen, kopje scheef. Toen Freya het kleintje zachtjes op de kant legde bleef het liggen. Even bleef het stil. Plots begon mams zachtjes geluidjes van herkenning te maken. Kleintje richtte het kopje op en begon vermoeid aan de weg terug naar huis. Het schoot snel onder de warme vleugels van mams.
Vanmorgen kwamen ze langs. Wij tellen. Ja, gelukkig nog steeds acht.

vrijdag, mei 08, 2009

Het Nieuwe Telen






























Energie onder de knie
Op scherp telen en grenzen opzoeken
Energiezuinig telen, met behoud van productie en kwaliteit. Dat is de inzet van het praktijkonderzoek ‘Energie onder de knie’ bij het Improvement Centre. Het besparen van energie verloopt beter dan verwacht, maar de naderende zomer moet uitwijzen of ook de productie zich kan meten aan de praktijk. Het zal spannend worden, denken alle betrokkenen.
“Het is een uitdaging om deze proef te begeleiden”, vindt Jaco Kieviet. Als komkommerteler, en voorzitter van de landelijke Komkommercommissie besteedt hij tijd aan teeltadvies en begeleiding van deze komkommerproef, onderdeel van het praktijkonderzoek ‘Energie onder de knie’ op het Improvement Centre in Bleiswijk. Kieviet ondervindt aan den lijve wat het is om een proef consistent uit te voeren terwijl telers hem wekelijks onder vuur leggen met hun nuchtere praktijkvisie. Daarmee verwoordt hij eigenlijk in één zin welk spanningsveld er ligt tussen de aanpak van wetenschappers en de mening van praktijkmensen. Een spanningsveld dat meteen een enorme meerwaarde oplevert door de input van twee kanten. Leren, en nog eens leren, dat ervaren de telers die in de begeleidingsgroepen zitten. Ze doen het graag, nieuwsgierigheid brengt kennis. En de gewassen zien er elke week weer anders uit.
André Zwinkels, directeur Green Q, begeleidt de tomatenproef. Zwinkels: “In eerste instantie denk je: deze opzet kan in de praktijk nog niet. De risico’s zijn te groot. We kunnen hier gelukkig verder gaan dan in de praktijk haalbaar is.”

Heftige start
Het eerste deel van de teelt is niet makkelijk geweest. Het begon met een koude winterperiode, waarna een donkere periode volgde. Je kunt wel concluderen dat de start van de proef heftig is geweest. Eind maart blijkt dat het toch is gelukt om in ieder geval de energiedoelstelling te halen. Dat valt zowel de onderzoekers als de begeleiders mee. Eind februari werd de ac-folie weggehaald.
Eind maart is het komkommergewas volop in productie. De tomaten beginnen te kleuren. In de kas laten Zwinkels en Kievit zien dat de gewassen er goed voor staan. Zwinkels: “In de praktijk zijn we van mening dat je energie in het gewas moet stoppen voor productie. Misschien ligt dat genuanceerder.” Ook het sterke schermen druist in tegen de principes van telers. Het gebrek aan licht zou toch zichtbaar moeten zijn in een wat zachter en kwetsbaar gewas. Dat is niet het geval.
Kieviet: “Telers voelen eigenlijk direct aan of het klimaat goed is. Althans, hoe ze zelf denken dat het goed is.”
“We voelen dat eigenlijk met al onze zintuigen”, vult Zwinkels aan. Dat in deze kassen buitenlucht wordt ingebracht die al op temperatuur is, waardoor vocht wordt afgevoerd, voelt al anders aan. Juist door die vochtafvoer moeten zij constateren dat het gewas er toch generatief op staat.

Willen ingrijpen
Juist dat ‘aanvoelen’ van het klimaat leidt elke week weer tot pittige discussies. De telers die de proef begeleiden, zouden op zo’n moment willen ingrijpen. Maar daardoor zou de proef te veel afdwalen van de vooraf afgesproken doelstellingen. Juist de bewaking door onderzoeker Arie de Gelder van Wageningen UR Glastuinbouw, is daarbij hard nodig. Dat geeft een gezonde spanning, die beide partijen scherp houdt. Zowel André Zwinkels als Jaco Kievit zijn over die combinatie goed te spreken, hoewel ze soms twijfelen welke redenatie ze het beste kunnen volgen.
De komende periode zal uitwijzen of naast de energiedoelstellingen ook een goede productie haalbaar is. De komkomerproductie loopt in de pas met de praktijk, waar de telers op dit moment vier tot acht stuks per vierkante meter achter blijven op vorig jaar. “Het is een eerste teeltjaar”, vindt Zwinkels. “Het is goed mogelijk dat we aan het einde van het jaar aanpassingen moeten doen en de proef nog een jaar moeten doorzetten.”

Dick Breugem:
‘Mooie opzet, die dicht bij praktijk ligt’
“Deze proefopstelling is anders dan de mogelijkheden die we in de praktijk hebben om energie te besparen, en de risico’s die we daarbij kunnen nemen. Juist die luchtslangen en de mogelijkheden om vocht weg te halen onder het schermdoek zijn interessant. Ik vind dat je in zo’n proef op scherp moet telen, de grenzen op moet zoeken.
We liggen nu heel mooi op schema met de energiebesparing, maar het zal me wel benieuwen wat de productie gaat doen. Het ziet er in ieder geval goed uit. Er zit voldoende snelheid in het gewas. Maar nu komt het er op aan. Gaat de plantbelasting de komende periode niet te hoog oplopen? Blijven de vruchten niet te lang hangen? Het wordt dus best spannend, de komende anderhalve maand.
De hele ontwikkeling van het gewas is me ontzettend meegevallen. De overgangen in het klimaat zijn heftiger dan in de praktijk het geval is. Daar heeft het gewas dus toch goed op gereageerd.
Als begeleider heb ik niet echt invloed op het verloop van de proef. Wel wordt mijn mening op prijs gesteld. En ik vind het belangrijk om wekelijks het gewas te zien, want het verandert toch steeds. Het is kortom erg interessant om er bij betrokken te zijn.”

Komkomerteler Maarten Post:
‘Uitdagend om met die besparing te stoeien’
“Zelf zijn wij behoorlijk bewust bezig met energie. Op ons bedrijf lukt het om met 34 tot 36 kubieke meter gas rond te komen door de jaren heen. Dat is zeker niet aan de (te) hoge kant. De opzet van deze proef spreekt me dus erg aan. Maar of we met 25 kubieke meter de lat niet te hoog leggen, is de grote vraag.
De energiedoelstelling ligt mooi op schema, maar naar mijn mening kwam de productie iets te langzaam op gang. Het is dus voor mij een meevaller dat het productieniveau nu nagenoeg gelijk ligt aan het gemiddelde in de praktijk. Vooral de vaste ac-folie heeft in het begin van de teelt veel bespaard. Toch hadden we voor mijn gevoel meer met een minimumbuis moeten werken om snelheid op de vrucht te krijgen. Maar zo’n buis vraagt energie en dat was eigenlijk niet zo welkom bij dit project.
Op ons bedrijf gebruiken we ’s zomers 0,7 kubieke meter gas per week voor de productie van CO2. In deze proef is dat niet nodig, omdat er een andere CO2-bron is. Dat is interessant. In de komkommerteelt zijn het voor- en najaar periodes van hoog energieverbruik. In het voorjaar om voldoende temperatuur te realiseren, in het najaar om vocht weg te stoken. Het zal me echt benieuwen hoe dat in deze proef zal verlopen in het najaar als Botrytis en andere schimmelziekten op de loer liggen. Het is dus erg leerzaam.
Ik vind het positief dat er telers bij betrokken zijn, omdat we toch anders denken dan proefbegeleiders. Bovendien leren wij weer wat van hen. We zijn samen op weg naar minder energieverbruik. Mooie wisselwerking toch?”

Telen met 25 kuub gas
Kun je tomaten en komkommers telen met slechts 25 kubieke meter gas, met behoud van productie en kwaliteit? Welke teeltmaatregelen moet je nemen om die energiebesparing van 40 procent in de praktijk waar te maken? Na een eerste studie namen Wageningen UR, Green Q en telers het initiatief tot proeven bij het Improvement Centre. PT en LNV namen de financiering voor hun rekening.
De initiatiefnemers en financiers van de proef namen geen halve maatregelen en wilden dat de resultaten breed worden gedragen. Zij nodigden voor ieder gewas acht telers uit voor begeleiding. Elke week is er een rondgang, waarbij drie tomatentelers aanwezig zijn. De komkommertelers wisselen elkaar af. Maandelijks is er een bijeenkomst met alle acht telers. Dit zijn de ‘begeleidende leergroepen’, een combinatie van begeleiden en leren, zoals de naam al doet vermoeden.
In de proef zijn de teeltomstandigheden aangepast. Zo vindt de vochtafvoer gecontroleerd plaats. Via kleine luchtslurven wordt voorverwarmde buitenlucht ingeblazen. Boven het gewas ligt een dubbel energiescherm. De komkommerkas kreeg in de koudste maanden nog een extra ac-foliescherm, dat inmiddels weg is. Boven de tomaten hangt een lichte koelinstallatie. De warmte-oogst van deze koeling wordt weer opgeslagen voor andere momenten. Beide afdelingen hebben een hoge-drukvernevelingsinstallatie om te koelen. Dit alles om de luchtramen zo lang mogelijk dicht te houden, waardoor CO2 binnenblijft.
Voor zover mogelijk zijn gelijke zaaidata aangehouden als de praktijk. Bij de tomaat werd gekozen voor het ras Capricia, geënt op Maxifort, in een V-systeem. De proef startte op 13 januari met grote planten. Bij komkommer werd voor het meeldauwtolerante ras Sacha gekozen. Deze proef startte op 7 januari, toen de planten 32 dagen oud waren. In mei en augustus volgt de tussenplanting.

Energiek2020 mei 2009

Exoten















PD-ers Johan van Valkenburg en Wiebe Lammers:
‘Denk vooral aan de export van je product’

Toenemende globalisering heeft het probleem van invasieve exoten en hun invloed op biodiversiteit op de kaart gezet. De PD werkt aan de preventie en bestrijding van exoten die planten bedreigen. ‘Aliens’, kunnen in Nederland het natuurlijk evenwicht verstoren, maar ook onze export als doorvoerland belemmeren.
Op het moment dat Staatsbosbeheer in De Biesbosch voor het eerst de Kleine waterteunisbloem (Ludwigia peploides) aantrof, werd al snel duidelijk dat deze uitheemse waterplant een flinke bedreiging vormde voor de biodiversiteit in Nederland. Het uit Latijns-Amerika afkomstige plantje heeft namelijk in Frankrijk al flink huisgehouden in moerasachtige gebieden. De PD (Plantenziektenkundige Dienst) constateerde dat het aantal planten hier gelukkig nog beperkt was. Het gebied werd afgegraven, de planten vernietigd en het probleem was geëlimineerd.
“Invasieve exoten zijn een toenemend probleem in Nederland en daarbuiten”, vertelt Wiebe Lammers van de PD. Het Ministerie LNV stuurde daarom in 2007 een beleidsnota over dit onderwerp naar de Tweede Kamer, met als doel de introducties van invasieve exoten in te perken en zo de biodiversiteit te behouden. Dit leidde begin 2009 tot de oprichting van het Team Invasieve Exoten van de PD. Lammers is coördinator van dit team, dat zich zowel bezig houdt met planten als dieren en micro-organismen (bijvoorbeeld virussen en schimmels) die een probleem kunnen vormen voor de biodiversiteit. De raakvlakken tussen PD en RHP liggen hoofdzakelijk op het terrein van plantenziekten en planten; exotische planten kunnen als onkruid woekeren in de teelt, de handel bemoeilijken en schade toebrengen in de natuur. De PD richt zich van oudsher vooral op de teelt en handel, met het nieuwe Team Invasieve Exoten is er toenemende aandacht voor de natuur.
“Herkenning van deze planten is niet altijd eenvoudig”, vertelt plantentaxonoom Johan van Valkenburg. Het is vaak erg moeilijk te herleiden waar ze precies vandaan komen. Ook het determineren kent obstakels, omdat de plantensoorten wereldwijd niet overal even goed in kaart zijn gebracht. Tel daarbij op dat een uitheemse plant, die in een kas wordt aangetroffen, er vaak heel anders uit ziet als zijn soortgenoten in de vrije natuur en de puzzel is compleet.

Niet op eigen kracht
Wat zijn nu precies uitheemse planten en wanneer zijn het exoten? Het is een afweging, blijkt uit het gesprek met Van Valkenburg en Lammers. “Als van oorsprong Europese planten door de klimaatsverandering oprukken vanuit meer zuidelijke gebieden en hier goed gedijen, dan noemen we ze geen exoten. We noemen ze pas exoten als ze op eigen kracht niet hier kunnen komen. Ze komen bijvoorbeeld mee met plantmateriaal of transportmiddelen als zaden, knollen en wortelstokken.”

Regulatie of niet
Als de PD na een melding heeft vastgesteld om welke plant het gaat en of deze mogelijk schadelijk kan zijn voor de Nederlandse flora en fauna, voert het Team Invasieve Exoten een risico-analyse uit. De PD adviseert vervolgens het ministerie LNV of er wel of geen regulatie moet plaatsvinden. Als een soort de biodiversiteit bedreigt dan krijgt deze het etiket ‘invasieve exoot’. Afhankelijk van de aard van het probleem vindt vervolgens overleg plaats in Europees verband. De PD’s van alle landen zijn verenigd in de EPPO (European and Mediterranean Plant Protection Organization). Besluitvorming over grootscheepse Europese maatregelen is weer een zaak van de Europese Commissie.

Melding
Potgronden en substraten zijn een medium waarin in principe planten, delen van planten en zaden worden versleept. Regelmatig krijgt RHP melding van een ‘onkruid’ dat niet bekend is. RHP maakt een onderscheid tussen de herkomst van onkruiden. De onkruiden uit veengebieden bijvoorbeeld, behoren in principe allemaal tot de Nederlandse flora.
Anders ligt het voor kokos en schors, die een heel andere herkomst hebben dan veen. Beide materialen, die in populariteit toenemen, kunnen tijdens opslag besmet raken met onkruidzaden. Er is daarom regelmatig overleg tussen RHP en PD, gericht op specifieke voorvallen.

Biodiversiteit of export
De voornaamste reden om het probleem van de invasieve exoten zeer serieus te nemen, is het bewaken van de biodiversiteit. Exoten mogen de Nederlandse vegetatie niet gaan verdringen. Daarnaast kunnen er andere argumenten zijn om een soort te reguleren. Een voorbeeld daarvan is de plant Ambrosia, die het hooikoortsseizoen in Nederland met twee maanden kan verlengen. Ambrosiazaad lift onbedoeld mee met vogelvoer.
De andere reden is het economisch belang dat in het geding komt als exoten de teelt in Nederland bemoeilijken of de export belemmeren. Als er in Nederland een bepaalde exoot is aangetroffen dan kunnen andere landen producten uit Nederland gaan weren. Overigens is hierbij het risico van dieren en micro-organismen groter dan van planten. De EU-lijst van quarantaine organismen bevat momenteel maar één plantengeslacht. Er zijn echter ook de nodige landen buiten de EU die planten op hun quarantainelijst hebben staan.
Lammers: “Het weren van invasieve soorten beperkt zich dus niet tot gevolgen voor onze eigen natuur, maar ook daarbuiten.”
Van alle grondstoffen voor potgronden en substraten wordt eenderde weer geëxporteerd, omdat Nederland in deze sector toonaangevend is. Lammers: “Wij zijn een land dat veel producten doorvoert. We zijn dus exportafhankelijk. Daar is ons beleid ook steeds op gericht. Bij ieder organisme moet je afwegen of de schade opweegt tegen de eventuele handelsbeperkende maatregelen die je moet nemen om het organisme te beteugelen.”
Van Valkenburg vult aan: “Een tropische plant kan soms in de kas uitbundig tot ontwikkeling komen, maar buiten die geconditioneerde omgeving snel afsterven. Dan lijkt zo’n probleem beheersbaar. Toch kan zo’n exoot bijvoorbeeld in Zuid-Europa wel gaan woekeren, op het moment dat wij producten die kant op exporteren.” Dit geldt voor zowel ongebruikte substraten als voor planten in een substraat.

Drie peilers
Het beleid van de PD ten opzichte van invasieve exoten rust op drie peilers: preventie, eliminatie en beheersing. Veel aandacht ligt bij preventie. Uiteraard is dat de meest effectieve manier om problemen buiten de deur te houden. Wordt er toch een organisme aangetroffen dat een bedreiging kan gaan vormen, dan volgt zo mogelijk eliminatie. Het geval van de Kleine waterteunisbloem is daar een voorbeeld van. Is een organisme toch binnen gedrongen en niet meer te elimineren, dan volgt beheersing. Een sprekend voorbeeld is de knolcyperus, die z’n vijfentwintig jaar geleden voor het eerst werd aangetroffen in de gladiolenteelt. Een perceel moet nu drie jaar vrij zijn van knolcyperus, voordat er weer export van gewassen mag plaatsvinden.
De introductie van nieuwe soorten is een continue proces, dat uiterst moeilijk is. De PD krijgt signalen over nieuwe soorten van de eigen controleurs, controleurs van keuringsdiensten en is verder afhankelijk van derden. Soorten moeten eerst opvallen en worden ontdekt. Van Valkenburg: “Van belangrijke schadelijke families als de cyperaceae werken we aan herkenning door DNA-sequentie. Soms kunnen we soorten toch niet helemaal op naam stellen. Maar als toch maatregelen nodig zijn, gebeurt dat wel.”

Meer exportstromen, dus meer exoten
Binnen RHP neemt de aandacht voor fytosanitaire aspecten verder toe. Deelnemers maken in toenemende mate gebruik van materialen en grondstoffen die afkomstig zijn uit landen over de hele wereld. Bovendien exporteren zij hun hoogwaardige substraten weer naar verre oorden of de klant doet dit met een gekweekte plant erin. Deze stroom van grondstoffen en producten heeft ook een stroom van restproducten in zijn kielzog.
De beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen om problemen te corrigeren neemt tegelijkertijd af. In de context van deze ontwikkeling vond het gesprek plaats met Wiebe Lammers en Johan van Valkenburg.
Voor vragen over dit onderwerp kunt u terecht bij Marco Zevenhoven van RHP. Op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vindt u meer informatie bij het onderwerp ‘Biodiversiteit’.


Nieuwsbrief RHP mei 2009